Herendienst te Vaals in 1765
[Limb. Tijdschrift voor Genealogie, jrg. 30 maart 2002, p. 23 e.v., F. Steins]

Herendienst
De verplichting van de ingezetenen van de bank Holset-Vaals-Vijlen om kosten-loos hun medewerking te verlenen aan het onderhoud van een weg, het zogenaamde leveren van hand- en span-diensten, is een voorbeeld van een herendienst. Het mogen opleggen van een herendienst was een [heerlijk] recht dat de landsheer kon bezitten. Andere heerlijke rechten die hij kon bezitten waren bijvoorbeeld het maalrecht, jachtrecht of brouwrecht. Heerlijke rechten hadden hun oorsprong in de vroege Middeleeuwen en kwamen voort uit het dominiale stelsel. Met de komst van de Fransen in 1795 werden de meeste heerlijke rechten afgeschaft. In de bank Holset-Vaals-Vijlen was, sinds het sluiten van het Partagetractaat in 1661, Hare Hoogmogende Heren Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden de landsheer geworden, als wettige opvolger van de koning van Spanje in zijn hoedanigheid als de heer van het Land van ΄s-Hertogenrade.

Geschiedenis vooraf
In 1761 vestigde de protestantse Akense lakenfabrikant Johann Arnold von Clermont [1728-1795] zich in de bank van Holset-Vaals-Vijlen. Hij kocht in het dorp Vaals een huis, een landgoed en liet er een fabriek bouwen voor het vervaardigen van laken. Den Haag was zeer tevreden met zijn komst naar Vaals en hoopte dat hierdoor de economie en het welzijn van dit gebied een stimulans zouden krijgen. Men was bereid von Clermont zo veel mogelijk te „accomoderen“. Von Clermont maakte hier gebruik van en verzocht de vertegenwoordiger van de Staten-Generaal in het land van ΄s-Hertogenrade, de luitenant-drossaard W.F. de Jacobi de Cadier, om „... den Weg onder langs den nieuwen bouw te laten plaveijen ...“. De luitenant-drossaard stond positief tegenover dit verzoek en berichtte hierover op 29 maart 1764 aan de burgemeester van de bank P.A. à Brassard. Op 9 april 1764 besloot de schepenbank tot het verharden van de bestaande weg in een „Casseij of Steenwegh“ in het dorp Vaals. In dit besluit is het traject van de weg te volgen, hoe deze moest worden aangelegd, uit welk materiaal ze moest bestaan, de wijze van financiering, de uitvoering, etc. „... Deselve soude soude beginnen aan de Luijtherse Kerk, en sigh uijt strekken tot omtrent den Halfwins Hoff van d’Heer Von Clermont neffens den Hoff St.Albert gelegen, als de Penningen sullen toereijken. Deselve Casseij sal gemaeckt werden ter breede van een geheele Roede in het Midde van de Straet met alsulxe Steenen als sullen te vinden sijn tot de Casseij gebruikelijk boogh gewijse. Het overige van de Sijden voor de huijsen of andersints sal gestrant werden met Vijsel Steenen, dogh soo dat het Water afloopt ter Zijden van de groote Casseij aan wederskant. Het Pleijn aan de Gouw sal van ´s gelijken ordentlijk geappropieert en geplaveijt werden. De Steenen daertoe van nooden, zijnde, sullen in de Bosschen en andere Plaetsen, gesogt, en door de Karren van de Bank bij Wege van Carweijen gevaeren werde. Het Sant tot het Casseijen noodigh sal Carwijs gewijs door d’Ingesetene der Banke bij gevaeren worden, gelijk ook de Botters sullen worden gestelt tot het noodige Verlaegen, of het noodigh aanvullen van plaetsen, gelijk ook tot het soeken der Steenen. Het Werk sal door de Justitie der plaetse publijquelijk of onder de Hand soo als best gevonden sal werden aenbestelt werden, en onder derselver en der geene die daartoe gedispicieert werden, directie staen, sonder egter daarvoor eenige Rechten of Vacatien te genieten; Wordende ten dienzijnde principalijk gecomitteert d’hr. borgemr. P.A. Brassard. De Penningen hiertoe noodigh sullen bij Vrijwillige Contributie van de geene die tot dit goede Werk gezegen zijn te contribueren gevonden werden, ten welken Eijnde sij deese met uijtdrukkinge der Somme die genegen zijn daartoe te geven, sullen gelieven te onderteekenen. Ook sal de Casseij gecontinueert werden boven in het Dorp van Vaals, en dus aenvang neemen aen het huijs van d’Hr. Schepen Trostorff, en sig uijtstrekken tot aan het huijs van d’Hr. Schorn als de penningen ten desen eijnde van seekere genegene Finantie eertijdts gedetermi-neert zijnde, mochten ingekoomen en toereijkend zijn ...“ Dat dit werk niet alleen tot het dorp Vaals beperkt moest blijven blijkt uit het volgende : „Dit werk gecontinueert zijnde sullen de noodige Instantien bij de Magistrat der Stadt Aeken gedaen werden, ten eijnde aan d’andere Zijde van den Slagboom ook eenige Roeden Casseij magh gemaekt werden.

Profijt
Uit dit besluit kan men opmaken dat alle ingezetenen van de bank Holset-Vaals-Vijlen verplicht waren mee te werken aan het verharden van deze weg. Voor de inwoners uit Holset en Vijlen betekende dit verplicht meewerken aan een weg, waaraan zij geen enkel belang hadden. De inwoners uit Vijlen onder leiding van hun dorpsmeester protesteerden en weigerden hun medewerking. Deze weigering leidde zelfs tot een rechtzaak. Hierover volgt later meer. De financiering kwam ten laste van hen die profijt hadden van de wegverharding. Eén van hen was Von Clermont. Hij had zelfs het meeste profijt van de verharding, want deze weg verbond zijn vele panden in het dorp met elkaar. Voor een nauwkeurige uitvoer van het project besloot de schepenbank op 9 januari 1765 tot het opstellen van een reglement, het zogenaamde „reguleren van carweijen“. De vice-schout en civiel officier J.A. Von Clermont werd hiermee belast. Hij stelde een reglement op bestaande uit negen artikelen, zodat de uitvoer „... ordentelijker en gemakliger en selfs profitabelder voor de ingesetenen soude kunnen ingerigt woorden ...“. Uit deze negen artikelen valt op te maken dat een belangrijke rol was toebedeeld aan de rottmeesters. Zij moesten elk een lijst opstellen van hun rott met daarop vermeld alle huizen, het aantal inwoners en de paarden die deze inwoners bezaten. Op hun lijst moesten zij tevens vermelden wie wel en wie niet was vrijgesteld, wie werd ingezet voor het „carweijen“ en wie voor het „botten“. Von Clermont kreeg door zijn functie van vice-schout en civiel officier een, in onze ogen, opmerkelijke rol bij de uitvoer van het project. Als overheidsdienaar moest hij ervoor zorgen dat het genomen besluit, waar hij als privaat persoon baat bij had, door de inwoners zou worden uitgevoerd. Het reglement werd op 17 juni 1765 door de schepenen H. Schmalhausen, J.A. Trostorff en burgemeester P.A. à Brassard op enkele kleine punten aangepast en voorts goedgekeurd. Op 18 juni 1765 werd aan de hand van de deelnemerslijsten die de 12 rootmeesters hadden aangeleverd, één algemene lijst opgesteld. Alle overheidsdienaren, notabelen en soldaten in Staatse dienst waren volgens deze lijst van het „caerweijen“ en „botten“ vrijgesteld. Gedeeltelijke vrijstellingen waren ook mogelijk. Deze golden met name voor weinig vermogende weduwen, zieken en ouderen.

Rechtzaak
De rechtzaak behelsde een menings-verschil over de verplichte inzet van de inwoners van Vijlen bij de verharding van deze weg in het dorp Vaals. De sinds 1761 in functie zijnde dorpsmeester van Vijlen, Johannes Smeets, was van mening dat zijn dorpsgenoten niet tot deze herendienst konden worden opgeroepen. Hij beriep zich op het plakkaat van 16 juni 1755 en artikel 17 uit het „Reglement en ordennantie voor de officieren ende secretarissen in den Landen van Overmase“ uit 1663. Hij was van mening dat volgens het plakkaat uit 1755 de ingezetenen van het Land van ‚s-Hertogenrade enkel verplicht konden worden de publieke wegen, die van ouds gediend hadden en nog in gebruik waren, te onderhouden. Het verplicht meehelpen bij het aanleggen van een nieuwe weg viel daar niet onder, tenzij dit via een speciale order door de souverein was opgelegd. Smeets maakte Von Clermont verder duidelijk dat alleen Vaals profijt had van deze weg en in het bijzonder de vice-schout zelf! Von Clermont gelastte de dorpsmeester schriftelijk op 7 oktober 1765 nogmaals voor zijn zes rotten zich te houden aan het genomen besluit. Deze brief geeft tevens een goede indruk wat de taken waren van de dorpsmeester van Vijlen bij de uitvoer van het project. Zo moest hij er voor zorgdragen dat er dagelijks:
1.vierkarren met twee of drie paarden bespannen waren om plaveistenen uit het Malensbosch te laden en naar de lutherse kerk van Vaals te brengen;
2.drie botters werden geleverd voor het breken en opladen der stenen in het Malensbosch;
3.een kar met één of twee paarden bespannen beschikbaar was om zand te brengen;
4.twee botters werden geleverd voor het losmaken van het zand en voor assistentie van de paveijer;
5.acht geven dat alles in goede orde verliep;
6.werd aangegeven hoeveel gebrekkigen of onwilligen er waren.
De werktijden die de dorpsmeester moest opleggen, waren in de zomer van vijf uur ‚s-ochtends tot zeven uur ‚s-avonds. Als de dagen gingen korten mocht hij de werktijden bijstellen. Voorts was het de bedoeling dat de „carweijers“ zichzelf voorzagen van gereedschap. Zij dienden hun eigen „schuppen en hakken“ mee te nemen. Johannes Smeets bleef zijn medewerking weigeren en bleef zich beroepen op het plakkaat uit 1755. Volgens hem was hier sprake van het aanleggen van een nieuwe weg en achtte hij het door het bestuur van de bank genomen besluit als niet rechtsgeldig. Het besluit tot een dergelijke herendienst had zijns inziens van de soeverein zelf, de Staten-Generaal, moeten komen. Hierin verschilden Smeets en Von Clermont dus van mening. Von Clermont verdedigde het genomen besluit door erop te wijzen dat er geen sprake was van het aanleggen van een nieuwe weg, maar enkel het verharden van een reeds bestaande weg. Het betrof hier alleen onderhoud en dus mocht een herendienst worden opgelegd buiten de Staten-Generaal om. En trouwens, een door de bank geheel zelfstandig genomen besluit was het ook niet helemaal. Had de luitenant-drossaard immers niet in zijn brief van 29 maart 1764 aan de burgemeester van de bank zijn goedkeuring gegeven tot het verharden van deze weg?

Boete
Het meningsverschil tussen Smeets en Von Clermont werd uiteindelijk voorgelegd aan de twee onpartijdige rechters: W. Brulls en A.G. Pillera. Zij stelden Smeets in het ongelijk. Hij werd schuldig bevonden van „inobediëntie“ aan het gezag en veroordeeld tot het betalen van een boete van twintig Hollandse guldens en het betalen van tweederde van de proceskosten. Johannes Smeets verloor niet alleen het proces, maar tevens zijn functie als dorpsmeester. Op het eerstvolgende voogdgeding van 2 juli 1766 werd Johan Philip Horst tot de nieuwe dorpsmeester benoemd.